Doe recht – 29 maart 2020

Lieve mensen,  

Ook vandaag hadden we samen willen komen. In de Witte Herenstraat, vindplaats van oude hofjes en passage voor menige stadswandeling. Maar het virus dat ons gijzelt trekt zich niet veel van onze wensen aan. De conclusie is vooralsnog dezelfde als vorige week. Het gaat niet.

Maar het verhaal gaat wel door, gaat voort, voert verder en wil meenemen. Wanner we vandaag op zondag 29 maart, zondag Judica, in de tweede helft van de Veertig Dagen, samen hadden kunnen komen, hadden we verhalen over Noach en Jona kunnen horen. Maar we kunnen het wel verstaan. 

Het verhaal van Noach dat we terugvinden in het boek Genesis strekt zich uit over de hoofdstukken 6 tot en met 9 van dat boek, gaat niet zozeer over Noach als wel over een diepe crisis.

Die crisis voltrekt zich, omdat de mens niet alleen God vergeten is, maar bovenal de Schepping. Het geschenk dat God het leven gaf en waar de mens als eindverantwoordelijke over is aangesteld.

Omdat de mens de Schepping niet langer recht doet ( de zondag van deze dag heet Iudica: Doe recht!) is er een toestand van teloorgang en vergetelheid ontstaan die niet langer zonder gevolgen kan blijven.

Dat Noach de opdracht krijgt, als laatste rechtschapene een ark te bouwen wijst er op dat God zijn schepping ondanks alles niet los wil laten.

‘Dat een wereld aan zonden ten onder gaat’ zoals het oude Zondvloedgebed zegt, is niet een straf maar een gevolgtrekking.

De aarde stikt, kan niet meer verder…

De ‘sont’ ( in zondvloed), de grote massa water die de aarde overspoeld wordt door God gestuurd, maar is door de mens over zich zelf afgeroepen.

Dus: geen straf, wel voortgekomen uit schuld, consequentie van onverantwoordelijkheid, gevolg van een vergeten aarde.

De ark die Noach, met precieze aanwijzingen bouwen moet, is niet echt een schip. Een ark (Hebreeuws: Tebah) is eerder een kist dan een schip, niet geschikt om te blijven drijven.

Dat de Schepping niet behouden blijft (ook wij kunnen niet alles houden zoals we het willen) maar wel vernieuwing wordt beloofd (met zich op een nieuw verbond) wordt duidelijk in de opdracht om van alle dieren, een mannetje en een wijfje, mee te nemen in deze ‘kist met openingen’.

Veertig dagen en veertig nachten ‘zijnde alle bronnen van de overstelpende oervloed losgebarsten en worden de sluizen des hemels geopend’(Naardense Bijbel).

Op de dag dat de vloed komt betreden ‘Noach, zijn zonen Sem, Cham en Jafet, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen’ de ark.

‘Toen sloot de Heer de deur achter hem’.

Dat in het verhaal God wordt opgevoerd als poortwachter en ‘dichtdoet’ mag verstaan worden als een reiszegen, als een teken voor een behouden reis naar de onzekere tijd die voor hen ligt. Voor ‘een behouden reis’ ja, maar niet om te behouden!

Een nieuw begin wordt voor ogen gehouden.

Om daarin te geloven heeft God, Noach hard nodig.

Wat voor ons als soms bange mensen in het binnenste van de ark van onze huizen, te doen staat is te geloven, dat wil zeggen: niet te verlangen naar herstel (alles terug naar het oude) of naar behoud van het vertrouwde (alles zoals het altijd was), maar in hoop te leven, uit te zien naar een nieuwe toekomst.

Geloven, vertrouwen heeft niets te maken met onzekerheid. Het is in Noachs geval: blijven bij je roeping in tijden van grote onzekerheid.

Wanneer de bronnen stoppen en de sluizen sluiten zakt het water, wordt de aarde, door de bergtoppen zichtbaar.

Een raaf wordt als verkenner losgelaten, maar een raaf is slim en sterk en steelt.

De nieuwe Schepping moet een geschenk zijn, moet ontvangen worden.

Opnieuw wordt een verkenner losgelaten.

Een duif moet nestelen.

Drie maal om de zeven dagen wordt zij losgelaten.

De goede aarde ligt als een gratis, als een cadeau, open om als nieuw betreden te worden.

Op de goede aarde zal het goed leven zijn.

Noach wordt voorgesteld als de eerste landbouwer, hij legt een wijngaard aan, om de goede wijn te laten stromen in plaats van het water van de vloed.

Een reden waarom dit verhaal juist nu klinkt is de duisternis van de gesloten kist, de ark die de mensen en dieren omhuld in afwachting op nieuwe tekst. Het is er tijdelijk ‘als nacht’, wij zijn in afwachting op wat komt, maar willen het doen als Noach.

Niet zonder vertrouwen.

Een ander verhaal waarin de duisternis en diepste diepten een rol spelen is het verhaal van de profeet Jona. Anders dan Noach, vertrouwt Jona het niet.

Hij is in zijn verhaal een duif (Hebreeuws: Jona) die de weg kwijtraakt.

In plaats van naar het Oosten te reizen, waar Ninevé ligt, de metropool waar de markt de plaats van God heeft overgenomen, reist Jona naar het Westen, naar Tarsis, Hispania, het huidige Spanje.

Jona ziet er van af om de zon van de gerechtigheid (‘judica’, ‘doe recht’) op te laten gaan en verwijst naar daar waar de zon juist ondergaat. Om dit letterlijk te kunnen moet hij in Jafo (het huidige Jaffa) scheep gaan.

Wanneer het water van de zee de contouren aanneemt van de wateren van voor de Schepping en er een ‘tohoe wabohoe’, een nieuw ‘woest en ledig’ voordoet, breekt de paniek uit.

Jona, de schuld die de onschuld speelt, ligt diep in het ruim te slapen.

Maar de slaap der onschuldigen is het niet.

Wanneer de opvarenden achterhalen (via het heidense gebruik van het werpen van een lot) dat Jona debet is aan de crisis op het water als bij Genesis lijkt te gaan vernietigen, spreekt Jona zich uit: ‘Ik ben een Hebreeër en ik vereer de God van de hemel, de God die de zee en het land gemaakt heeft’.

Hij stelt niet alleen zichzelf voor, maar ook de God die hem riep, de God van de Schepping (Hemel en aarde gemaakt heeft).

De edele heidense zeelui willen Jona nog helpen ontkomen, maar wanneer aan de kracht van het water geen ontkomen meer aan lijkt, verdwijnt Jona toch overboord.

Zijn ondergang wordt het volgens de vertelling niet. God laat hem opslokken door een grote vis. Een grootse vangst, maar ook, een grootse vondst! Vanuit de diepte, in het binnenste, dieper en donkerder kan niet, zingt Jona vervolgens zijn lied van inkeer.

In het nachtgebed (hier te zien en te beluisteren) wordt gesproken van ‘daar klonken klanken’.

Wat volgt is orgelspel: ‘Aus tiefer Not schrei zich zu Dir’. 

Muziek van Bach, maar woorden van de psalmist en woorden van Jona, die hier het licht verlangt dat ziende maakt.

Woorden voor vandaag, zondag Iudica en voor de dagen die komen… 

Dat de liefde ons niet ontbreekt, dat zij zich verheft, ook en juist in deze tijden van corona. Dat zij, de liefde, ons niet ontbreekt.

Ons tezamen richting geeft.

Eens zal het Pasen zijn.

Vaya con Dios,Sietse